Na negen uur KLM zet ik weer voet op Nederlandse bodem. En da’s best fijn. Dat betekent namelijk dat ik bijna thuis ben. Redelijk onbewust haast ik me naar de uitgang van het vliegtuig dat me de afgelopen uren vooral heel veel nek- en rugpijn heeft bezorgd. In de hangar worden we verwelkomd door een ietwat te grote en agressief uitziende hond. Hij wordt in toom gehouden door een oerhollandse (lees: chagerijnige) man van de marechaussee. “Links blijven en doorlopen!”, roept hij luidkeels. Ik schrik. Nog geen tien meter verder staat een hele kudde collega’s van de man met hond. M’n tas mag weer op de band en daarna krijg ik fijn een vuurdoop van vragen: ‘Wat heeft u in Suriname gedaan? Met wie? Waarom? Wie heeft je ticket betaald? Waarom ben je alleen? Je lijkt niet op de foto in je paspoort?’
Ondertussen vraag ik me langzaam af of ik in CSI ben beland en probeer heel erg m’n best te doen om weloverwogen antwoorden te geven. Maar ik ben moe en mijn gedachten dwalen af naar oerwoud, hangmatten, gin tonic, veel zon en Zsazsazu…Eindelijk, 12 security rondes verder, het verlossende woord: “Loopt u maar door.”
Als ik op de trein zit te wachten, besef ik me opeens hoe indrukwekkend deze reis is geweest. Zoveel gezien, zoveel geleerd over met name mezelf. It was one hell of a ride, maar ik had dit voor geen goud willen missen. De trein stopt, ik stap in. Weg van Schiphol, op naar Overschie. Home sweet home…