Het sneeuwt vandaag. En hard ook. De straten, huizen en bomen zijn witgekleurd en zoals het er nu naar uitziet wordt dat de komende uren alleen maar heftiger. Mijn katten Timon en Pumba (net zo wit als de sneeuw) zitten al uren in het raamkozijn te genieten van de naar beneden dwarrelende sneeuwvlokken. Dat je ze niet kunt pakken, blijft voor Timon een raadsel en dus word ik om de vijf minuten opgeschrikt door een doffe klap tegen het raam. Heerlijk: nu hangen ze tenminste niet in mijn te symmetrische kunstkerstboom.
Sneeuw maakt iets raars in mensen los. De een verandert van een 40- in een 4-jarige, de ander wordt chagerijnig en nog een andere groep wordt weemoedig. Ik behoor geloof ik tot de laatste groep. Dat heeft dit jaar een reden. Vorig jaar toen het sneeuwde zat ik in een veel te warme ruimte met twintig zwakke, zichzelf constant herhalende bejaarden. Wel dertig keer hoorde ik dat het sneeuwde. Ergens vond ik het zielig, maar ik kan niet ontkennen dat mijn andere helft wenste dat het uur voorbij was en ik terug naar huis kon gaan.
Op deze zondagochtend denk ik terug aan die middag. Zij was een van die bejaarden. De sneeuw deed haar weinig meer. Ze staarde voor zich uit, voelde koud aan en ik kon alleen maar gissen naar de gedachtes in haar hoofd. Was ze al met de dood bezig? Had ze nog hoop dat ze zich beter zou voelen? Ik wist en weet het niet. Ik mis haar op dagen zoals deze, dat wel. Het blijft raar dat ik haar nooit meer zal horen of zien. Dat ze geen grappige verhalen meer zal vertellen of geen oliebollen meer bakt met Oud en Nieuw. De moeder van mijn moeder.
De sneeuw wordt inmiddels minder. Tijd voor een schop onder de kont. Hup, naar buiten, sneeuwballen gooien! En ja oma, ik zal uitkijken…